Het meisje in de spiegels
Â
Door hoge, langwerpige ramen kwam de zon overdadig de oude danszaal binnen. Eén lange zijde bestond bijna alleen uit zulke ramen. Er plakte stof en roet aan. Ze snakten naar een wasbeurt. Het kwam echter niet vaak voor dat ze gewassen werden, omdat de zaal op de vijfde verdieping lag.
Tegenover deze ramen bevond zich een lange spiegelwand die de gehele muur bedekte. Deze wand leek egaal maar was het niet. Om de anderhalve meter - of drie passen - was er een kleine naaf waar de losse spiegels tegen elkaar waren geplaatst. De breuklijn was moeilijk te zien, maar wel te voelen als je er met je vingertoppen overheen gleed. Voor de spiegelwand hing over de gehele lengte een houten rekstok. Het verweerde hout was op vele plekken ingesleten.
Stofdeeltjes dansten boven de houten vloer in het vele licht. Alleen vroeg in de ochtend en aan het begin van de avond blokkeerden hoge gebouwen de zonnestralen. Dan bereikte het licht de spiegels niet.
Niets wees erop dat in de spiegels van deze hooggelegen zaal in het centrum van een wereldstad een meisje leefde.
Doordeweeks was de danszaal drukbezet. Dan keek het meisje stiekem vanuit haar spiegels naar de verschillende soorten mensen. Ze lette goed op de lenige, gespierde lichamen van de jonge professionele dansers. Al vroeg kwamen ze de zaal binnen en liepen er rond alsof ze nog thuis waren. Ze strekten en rekten hun lichaam en kneedden hun spieren. Het gemak waarmee ze hun lichaam beheersten, vond ze bewonderenswaardig. Hun kracht en zelfvertrouwen was haar vreemd. Zelf had ze niets anders gekend had dan haar meisjeslichaam.
Aan het einde van de middag kwamen de schoolmeisjes druk babbelend de zaal binnen. Zuchtend maakten ze hun pliés terwijl ze met de allergrootste moeite hun mond probeerden te houden. Er gebeurde ook zoveel in het leven van een schoolmeisje dat iedereen moest weten.
Over de spiegels heen sloop ze dan naderbij om de verhalen te horen die bij haar in herinnering riepen hoe heerlijk het was om een schoolmeisje te zijn. Ze kreeg het gevoel van belletjes in haar buik. Wanneer de meisjes weggingen, zwaaide ze hen uit. Maar ze zagen haar niet. Ze hadden het te druk met hun eigen leventje. Toch waren ze als vriendinnen voor haar.
’s Avonds arriveerde de meest serieuze en minst elegante groep: de volwassenen. Zij vormden een ware anticlimax na alle lenige, geoefende dansers. Zelfs de kinderen brachten het er beter vanaf, als die tenminste hun best deden. Vaak lette ze niet op hun houterige bewegingen. Maar keek naar de ondergaande zon die achter een hoog gebouw barstensvol ramen verdween.
Zo gingen de dagen voorbij. Eenzaam voelde ze zich niet, want ze leefde onder een houten dak dat nooit stil was en zweefde boven een houten vloer die doordrenkt was met het zweet en gekreun van de dansers. Dit was haar thuis en ze was er gelukkig.
Op een middag zaten twee danseressen, afgezonderd van de rest, op zachte, gehaaste toon met elkaar te praten. Nieuwsgierig geworden gleed ze naderbij. Ze kwam zo dichtbij als ze maar durfde. Eén van hen had een rood gezicht en moest soms lachen om het volgende moment in tranen uit te barsten. Verbaasd keek het meisje naar de emoties die als golven over het gezicht van de jonge vrouw trokken. Ze kon de woorden amper verstaan en wat ze hoorde, klonk haar buitenaards in de oren. Bijna was ze de spiegel uit gezweefd om beter te kunnen luisteren, maar ze had zichzelf nog net op tijd weten tegen te houden.
‘Wat bezielde haar toch?’, vroeg ze zich boos af: ‘Hoe kon ze zichzelf zo laten gaan?’ Beschaamd trok ze zich terug in een donker hoekje van de zaal, waar de laatste spiegel tegen de houten lambrisering rustte. Daar hield ze zich de rest van de middag schuil.
Het vreemde gedrag van de jonge vrouw had iets in haar losgemaakt. Ze begreep niet wat het was. Ze had zoiets nog nooit eerder meegemaakt. Het was voor haar alsof er een zware vis rondjes zwom in haar buik.
Pas in de avond, toen de volwassenen hun oefeningen deden, kwam ze uit haar hoek tevoorschijn. Lusteloos gleed ze tussen de spitse benen door. Ze liet het hout expres harder kraken, zodat het leek alsof ze spotte met het gekraak van hun botten. Maar ze giechelde niet, zoals ze normaal zou doen als ze zulke grapjes uithaalde. Ze had een boosaardige grijns op haar transparante gezicht.
Die nacht zweefde ze in cirkels rond. Ze liet de vloer kraken en tikte hard tegen het plafond. De volgende morgen zouden mensen uit de buurt beweren dat het spookte in de oude danszaal.
Met holle ogen keek ze naar de bolle maan boven de stad. Het maanlicht likte maar een klein stukje van de zaalvloer. Ze gleed met haar doorschijnende hand door het bleke schijnsel waardoor haar huid bezaaid werd met de meest schitterende diamantjes. Ze stapte in het maanlicht en bekeek zichzelf in de grote spiegel. Ze leek wel een stralende engel, zo mooi was ze. Te snel voor haar gevoel verdween het maanlicht.
De volgende middag kwamen de schoolkinderen de zaal in gedrenteld. Ze waren opgewonden als altijd, maar zij deelde hun enthousiasme niet. Ze voelde zich vermoeid en hangerig. Ze hing maar een beetje op een van haar spiegels en wierp hen af en toe een korte blik toe. Voor het eerst begon hun gegiechel haar op de zenuwen te werken. Ze besloot hen eens goed te laten schrikken en stoof als een alligator over de spiegels in de richting van een klein meisje dat in een hoek haar rekoefeningen deed. Ze was een laatkomer, en daarom een ideaal slachtoffer.
Ze hield zich in toen haar aandacht getrokken werd door een groepje dat om iets heen stond. Met een schuin hoofd keek ze toe. Ze wachtte totdat het clubje uiteen ging, maar ze bleven het geheimzinnige object afschermen. Ze dacht erover een plank middenin de zaal te laten kraken. De metalen stem van de juffrouw had echter hetzelfde effect. De meisjes gingen gehoorzaam in een rij staan. Waar net nog een kluwen meisjes had gestaan, stond nu in een blauwe maillot met een wit, kort hemdje en daaronder een blauw T-shirt: een jongetje met kort bruin haar, rode wangetjes en een nerveus lachje op zijn gezicht. Zo iemand had ze nog nooit gezien.
Ze bekeek hem van alle kanten. Ingespannen was hij tussen de meisjes bezig. Hij liep, rende en sprong met hen mee. Hij deed erg zijn best om net zo’n elegant zwaantje te zijn als de rest. De juffrouw probeerde hem gelijkwaardig te behandelen. Maar steeds als ze dacht dat niemand op haar lette, keek ze naar hem met een vertederde glimlach. Ook was ze tegen hem minder stuurs dan tegen de rest.
Vanuit haar spiegels zag ze de veranderingen in de gelaatsuitdrukkingen van de juffrouw en kreeg ze het vermoeden dat dit vreemde figuurtje wel eens heel erg belangrijk moest zijn. Ze kon niet weten dat hij het zoontje van de juffrouw was.
Diep in haar niet-bestaande meisjeshoofd groeide het besef dat ze een soortgelijk persoontje al eens eerder had gezien. Ze nam hem nog eens goed in zich op. Opeens besefte ze dat ze een broertje had en dat hij haar aan dat broertje deed denken. Zijn hoofd was ongeveer even groot en hij had eveneens bruin haar. Er dook uit haar herinneringen een vaag beeld op van een onbekende keuken met achter haar broertje twee vertrouwde schimmen. ‘Waar komt dit beeld vandaan?’ vroeg ze zich af. Opnieuw wierp ze een blik op het jongetje. Ze dacht dat hij er meer vanaf kon weten.
Haar lusteloze gevoel was verdwenen. Vanuit alle hoeken, kieren en gaten ging ze hem in de gaten houden om echt alles over hem te weten te komen. Ze merkte op dat hij anders huppelde dan de rest. Dat hij zwaarder op de bal van zijn voet leunde en minder op zijn tenen. Dat zijn knieën een beetje naar binnen gebogen stonden, hoewel een paar meisjes dat ook had. En zo merkte ze nog een paar lichamelijke bijzonderheden op. Ook was ze achter zijn naam gekomen: Anne. Ze voelde aan dat hij iets wist wat zij nog niet wist, maar wat hij haar moest leren. Op haar eigen wijze besefte ze dat Anne belangrijk voor haar was.
Verscheidene nachten zweefde ze als een wit spookje door de zaal. Ze danste in het maanlicht met haar diamanten lichaam, terwijl de sterren muziek maakten. Ze werd een zwaan, een zilvervis, een flamingo. Ze werd alle dieren die ze kende en die ze mooi vond. Ze zweefde en dook. Ze daalde en steeg, terwijl ze huiverde, rilde, schokte en beefde. Ze gedroeg zich als een dier. Onweerstaanbaar danste ze voor Anne, iedere nacht, totdat het laatste beetje maanlicht uit de zaal was verdwenen.
Op een middag had ze genoeg moed verzameld om hem te benaderen. De andere meisjes waren aan Anne gewend geraakt en behandelden hem niet meer als een jongetje. Ze beschouwden hem ook niet als een van hen. Hij had een vreemde tussenpositie gekregen. Niet langer was hij een bijzonderheid die nooit aan hun aandacht mocht ontsnappen.
Aan het einde van de les, toen de kinderen naar de kleedkamer liepen, had ze hem over een plank laten struikelen. Hij wreef over de blauwe plek terwijl de meisjes keuvelend de zaal verlieten. Ook merkte hij dat zijn veters los waren geraakt. Op het moment dat het allerlaatste meisje de deur achter zich dicht liet vallen, had ze hem voor zich alleen. Ze zweefde uit haar spiegels tevoorschijn en stopte vlak voor zijn neus. Nadat hij zijn veters had gestrikt, stond hij op en keek haar aan. Hij schrok en deinsde terug.
‘Rustig maar, Anne’, zei ze zonder een woord uit te spreken. ‘Ik ben een meisje net zoals jij een jongetje bent. Ik leef in deze zaal. Eigenlijk ben ik een maangeest. Wanneer jij vannacht terugkeert naar deze zaal, zal ik je laten zien wat voor maangeest ik ben. En misschien kun je mij dan ook helpen. Maar je mag er met niemand over praten. Beloofd?’
Hij keek naar het meisje en tegelijkertijd keek hij dwars door haar heen naar de spiegelwand. Daarin zag hij een wezen van witte rookslierten vlak voor hem zweven. Hij strekte zijn hand uit.
‘Niet doen!’
Ze gaf hem een tik op zijn vingers. Die voelde echt aan, zodat hij snel hij zijn hand weer terugtrok.
‘Beloofd’, zei hij verbouwereerd. Hij begreep dat je met zulke wezens beter niet kon onderhandelen.
Ze schoot terug haar spiegel in en verdween. De zaaldeur ging open. Mika, een van de meisjes, vroeg hem of hij nog kwam. Hij riep haar bevestigend toe en liep op haar af.
‘Dag, maangeest’, fluisterde hij. Tegen zulke wezens kon hij maar beter aardig zijn, dacht hij, dan zouden ze vast ook aardig terug doen.
‘Dag, Anne’, zei het meisje onhoorbaar in haar spiegels. ‘Tot vanavond.’
Vol verlangen keek ze uit naar de avond. De volwassenen liet ze voor wat ze waren. Ze krulde zich op in een hoekje en begon na te denken. Ze voelde aan dat Anne haar iets moest geven wat ze nog niet kende. Hoewel die gedachte haar opwond, maakte die haar ook bang. Ze vroeg zich af wat er zou gebeuren als ze dat helemaal niet zou willen hebben. Dan zou het te laat voor haar zijn, omdat ze het niet meer terug kon geven. Ze vond dat ze het nu niet slecht had. Toch wilde ze het weten. Anne had een kleine vlammetje in haar aangewakkerd, dat ze niet meer kon doven. Soms werd het vlammetje groter, totdat het haar bijna verschroeide. Soms kleiner, zo klein als een waakvlammetje. Soms zelfs niet eens dat, maar het vlammetje doofde niet. Het moest gebeuren, ze kon niet anders.
Die avond beschreef ze als een terdoodveroordeelde rondjes in de zaal. Ze vond dat de maan veel te langzaam opkwam en dat de ramen smerig waren. Ze vreesde dat ze het maanlicht niet door zouden laten. Ze was bang dat ze er niet meer zo mooi uit zou zien als gisteren. Ze voelde zich een verwelkte bloem. In haar spookjeshoofd ging alles fout. Om de haverklap keek ze naar de deur om te zien of die niet bewoog, maar die kwam nog geen centimeter vooruit. Ze stak haar hoofd door de deur om te zien of hij daarachter verborgen zat, maar ook daar was hij niet.
In de slaapkamer recht boven de zaal lag Anne onder de dekens, klaarwakker en met zijn armen over de borst gekruist, te wachten totdat de maangeest hem op zou komen eten. Hij wist wel dat het spookte in de zaal, maar had nooit gedacht dat het spook een jong meisje zou zijn. Hij lag doodstil en wachtte lange tijd.
Maar ze kwam niet.
‘Waarvoor ben ik eigenlijk bang?’, vroeg hij zich hardop af en sloeg de deken open. Hij kleedde zich aan en doorkruiste de nachtelijke woning. Hij liep de houten trap af en ging naar de zaal toe.
Zijn hart bonsde in zijn keel én in zijn borstkas op het moment dat hij de zaaldeur openduwde. De maangeest zweefde in het rond en had eerst niet door dat hij in de deuropening stond. Het scheen hem toe dat ze in gesprek was met zichzelf.
‘Hallo?’ vroeg hij zacht. De schim hield stil. Ze leek van kleur te verschieten voordat ze afdaalde naar de schuchtere jongen. Als een donzen veertje landde ze op de houten vloer voor hem. Hij hoorde geen enkel gekraak.
‘Je bent gekomen’, riep ze uit als een klein meisje, zonder een woord uit te spreken. Ze gaf hem een omhelzing die haarzelf ook verbaasde. Zonder dat ze het doorhad, begon ze tegen hem te ratelen. Ze wilde dat hij alles zou horen. Anne liet de waterval van woorden en indrukken over zich heen komen. Zo begreep hij wat er met haar gebeurd was.
‘Ik wil je iets laten zien’, zei ze. Ze pakte hem op en zweefde met hem naar een plek in de zaal die ze voor hem had uitgekozen. Daar zette ze hem neer. Toen vloog ze naar het midden van de zaal waar het maanlicht het sterkst was. Ze stapte in het licht. Anne keek met open mond toe en zei toen zacht: ‘Engel. Je bent een engel.’
Ze lachte even en begon te dansen. Als een sierlijke kroonluchter zweefde ze door de zaal. Ze danste haar dans. Een zwaan werd ze, een zilvervis, een flamingo. Ze werd allerlei dieren. Hij zag het spektakel met open mond aan.
‘Vond je het mooi?’, vroeg ze vermoeid na afloop. Hij knikte. Zoiets had hij nog nooit gezien.
‘Straks is de maan weg’, sprak ze, ‘Maar ik blijf.’
Ze pakte zijn hand en nam hem mee naar de vensterbank van een van de grote ramen. Samen zagen ze de witte maan bijna achter een hoog gebouw barstensvol ramen verdwijnen.
‘Misschien moet je daar gaan wonen’, zei Anne. ‘Dan heb je veel meer maanlicht.’
Hij keek opzij. Er bungelde een traan aan een van haar wimpers.
‘Wat is er?’ vroeg hij bezorgd.
Ze boog naar hem toe en legde haar arm om hem heen. Hij omhelsde haar. Ze knikte dankbaar en verdween toen langzaam uit zijn greep.
Â
Hij bleef achter in de eenzame zaal waar het laatste staartje maanlicht de houten vloer raakte. De zilveren schijf verschool zich achter het hoge kantoorgebouw. Hij stond op en ging terug naar zijn kamer. Daar trok hij de dekens helemaal over zich heen. In de duisternis kon hij nog steeds de zachte, warme indruk van haar lichaam voelen.
Â
(c) Joris Lenstra
Â
Verschenen in 'Opspraak' nr. 47 , najaar 2011.