En nu is er voor altijd de bom

 

Ik houd van de kleine dingen in het leven

m’n eerste kopje koffie

’t kraken van ’n eitje bij ’t ontbijt

dat klinkt alsof ik ’n puzzel oplos

 

Ik sla de krant open en speur alles af

meedogenloos als een bassethond

ook al is er niemand die naar me luistert

wat zo erg nog niet is—ik ben ook maar een mens met een mensenmening

 

Ik rook een sigaret en zie hoe die in slierten oplost

In mijn raamkozijn snellen mensen voorbij

Ik denk weer aan mezelf en probeer me iets te herinneren

wat net nog uiterst belangrijk leek

 

In de bus naar werk zit er een meisje tegenover mij

dat lief lacht telkens ik haar kant op kijk

(Heb ik het lef? Wat zal ik zeggen?

En wat zal zij dan doen?)

 

’s Avonds kom ik thuis

en leg het geld dat ik verdiend heb

in een metalen poel op tafel

Ik heb er ook nog een buskaartje en sigaretten van gekocht

 

Met een boek op bed, de zoete woorden

van Kaváfis en een wierrookstaafje houden mij gezelschap

Soms, als ik er zin in heb, schrijf ik een stukje

of kijk ik naar een zwart-wit film op mijn kleine tv

 

In het weekend gaan we uit

Dan vormen we een gezelschap dat drinkt en praat

We hebben het erover hoe kapot alles is (was het ooit heel dan?)

en hoezeer de metafysica niets dan weesjes produceert

 

In een club die rook spuit dansen we de nacht in

en als een van ons een vrouw vindt

zijn we blij voor hem (ook al steekt de jaloezie)

Af en toe ben ik het die tegen iemand aan in slaap valt

voor even klaar met de wereld

 

Vaker niet en dan lig ik te luisteren

naar het dubbele snurken van de buren

en ik denk na over al wat ik mis in mijn leven

totdat de slaap mij gelijk maakt aan de rest

 

Soms schrik ik wakker—is dit echt of droom ik nog?

De wereld is donker, zoals ze hoort te zijn, maar mijn kamer staat in brand

en mijn hart gaat tekeer als een door een horzel gestoken paard

Ik proef opeens de vlakke smaak van as op mijn tong

 

Er is in mijn kamer de schim van iemand die al lang is overleden

ik zie het aan de afstandelijke manier waarop-ie naar me kijkt

Ik vecht tegen mijn tranen en vraag waarom ze de bom hebben uitgevonden

Nu moeten we voor altijd leven in de schaduw van onze eigen vernietiging

 

(c) Joris Lenstra

 

Verschenen in 'schoon Schip', 2017